En de naam van die kleine stad was Borculo
Op weg naar Metelen in Münsterland
Een mooie dag in augustus. We rijden naar Metelen in Munsterland. Daar liggen de wortels van de Joodse familie Salomon. Het is een tocht van een klein uur door een afwisselend landschap.
Even voorbij Buurse passeren we de grens. Ooit stonden hier de grenskantoren en nu zie je er een minipretparkje. Ik weet niet of ik het wel zo prettig vind dat het grenskantoor er niet meer is. Grenzen stellen en grenzen bewaren. Zonder kunnen we niet. Adolf Hitler liet zich geen grenzen stellen en liet zich door miljoenen toejuichen.
Ondertussen deed hij voor Joden de grenzen dicht.
We rijden verder. Hier en daar is de weg een kaarsrechte lijn. Ik zou wel even op de kaart willen kijken. Maar je kunt er nergens af. Je kunt alleen maar verder en steeds verder met de weg mee. Maar dat wil ik niet. Ik wil er af. Want ik wil weten waar de weg mij brengt.
We zijn op weg naar Metelen. Daar kwam de familie van Emma Salomon vandaan die ooit door een jonge man met een opvallend smal gezicht uit het nabij gelegen Ochtrup ten huwelijk werd gevraagd. Julius Löwenberg was zijn naam.
In de dertiger jaren gingen de grenzen voor hen dicht.
In de dertiger jaren kwamen ze op een weg terecht die hen bracht waarheen ze niet wilden steeds verder en verder en ze konden er niet af …
Emmy Salomon
Even voorbij Ahaus rijden we een klein dorpje binnen.
Een kapel en een café en een oude school aan een kruispunt. Meer niet. Ik loop even het veld in. Ginds laten oude eiken een lichte doorgang vrij voor het smalle weggetje. Terzijde houdt een veldkruis de wacht. Even verwijl ik bij de aanblik van het vriendelijke landschap. Mooi is het hier.
Dan gaan we verder en we komen aan in Metelen.
We nemen een warme chocolademelk en vragen naar het oude raadhuis. Maar dat weet de mevrouw die ons helpt niet. Ik ben niet van hier, zegt ze. Ze is erg vriendelijk en zo voelt dit oude boerendorp ook. Ooit was hier een stift. Dames van hoge stand hebben er hun leven gewijd aan de gemeenschap en de lof van God. We verbazen ons over de schitterende kerk en wanen ons met de trapgeveltoren even in het verre Denemarken.
Toen zijn we op zoek gegaan naar drie Stolpersteine en vooral naar die ene. Emmy Löwenberg geboren Salomon staat erop. Flucht Holland. Deportiert 1943. Ermordet 1943 in Auschwitz. De steentjes liggen aan de weg waarlangs we Metelen binnengekomen zijn. Het huis waarvoor ze liggen is een winkel geweest. Nu wordt het verbouwd maar dat lijkt de drie steentjes weinig uit te maken.
Op de andere steentjes staan de namen van Johanna Horn geboren Salomon en van Ruth Marx. Leeftijdsgenoten. De ene werd in Minsk vermoord en de ander in Riga. Namen die je op Nederlandse Stolpersteine niet gauw tegen zult komen.
Het gedenksteentje is de verbinding van Metelen met Borculo. Want daar ligt een gedenksteentje met diezelfde naam. Het ligt aan de Steenstraat waar ooit Blokker zat en nu een fitnesscentrum. Op de hoek van het Perkamentlaantje.
En behalve dat van Emma Löwenberg – Salomon liggen er daar nog drie. Van Abraham Löwenberg en zijn zoon Julius Löwenberg en van zijn kleinkind Erika.
Als het aan Hitler had gelegen had er nog een vijfde Stolperstein gelegen. Van Wilhelm Löwenberg. Maar die ligt er niet. Want Wilhelm overleefde Auschwitz en kamp Warschau. Hij overleefde de dodenmars en was erbij toen het kamp Allach bij Dachau werd bevrijd.
Hij zou ooit terechtkomen in de Verenigde Staten en daar zijn leven terugkrijgen.
Een succesvol bestaan en een vrouw die hem liefhad en hij haar. Ook zou hij met Elie Wiesel één van de medeoprichters worden van het United States Holocaust Memorial Museum in Washington. Maar nóg belangrijker zijn de kinderen die hij de zijne mocht noemen. David en Susan Lowenberg. Ze dragen een familienaam die ooit ten dode opgeschreven was.
Eens had Metelen wallen en poorten. Het is dus eigenlijk een kleine stad net als Borculo. Om bij de Joodse begraafplaats te komen moeten we aan die voormalige wallen voorbij. Ooit lag de begraafplaats dus in het open veld. We vonden het aan de weg naar Schöppingen. Het is een restant van wat het ooit is geweest. Een stukje grond keurig omzoomd met een beukenhaag en met een houten hekje afgesloten. Een stil plekje.
Bij één van de vier overgebleven grafstenen heeft iemand rode graflichtjes achtergelaten. Het is bij de grafsteen van Jacob Salomon. Jacob stierf in 1923. Zijn vrouw Rika Gottschalk stierf in 1955. Haar graf bevindt zich niet in Metelen. Haar graf ligt op de Joodse begraafplaats in Borculo.
Generaties lang heeft de familie Salomon in Metelen geleefd en gewerkt. De familie bewoonde een groot huis. Veehandelaars waren het en het ging hen goed. Jacob Salomon bezat enkele veewagons. Jacob Salomon & Söhne stond erop geschilderd. Rika en Jacob leefden koosjer. Maar de Thora vraagt ook barmhartigheid want gezegend zul je tot zegen zijn en dus boden ze hulp waar het nodig was. De familie Salomon was in Metelen niet zonder reden geliefd en gezien. Maar van dit verleden resten nog alleen die enkele gedenksteentjes ergens langs de weg.
Emma was de oudste dochter van Jacob Salomon en Rika Gottschalk.
Acht kinderen kregen zij. Drie ervan stierven vroeg. Emma had één zuster. Dat was Hanni die zou trouwen met Leo Horn uit Sinzenich ergens ten zuidwesten van Keulen. Dan kwam Emil die zich ooit in de Verenigde Staten zou vestigen. Tenslotte Albert en Herman. Ook hun graf ligt op de Joodse begraafplaats van Borculo. Dichtbij dat van hun moeder Rika Salomon – Gottschalk.
Emma was de oudste dochter. Net als die van veel andere oudste dochters droegen ook haar schouders veel verantwoordelijkheid. Het vormde haar tot wie ze was en ook later zou zijn toen het in haar leven donker werd en er geen uitweg meer was.
Een Joods gezin in Ochtrup
Toen kwam die bruidegom uit Ochtrup met zijn smal gelaat en zijn rode haar. Het was Julius Löwenberg.
Hij kon van alles. Hij speelde harmonica en op feesten was hij de vrolijke komediant. Hij had een prachtig handschrift. Julius wist van aanpakken en zou ooit een toegewijde vader van zijn kinderen zijn. Afwisselend met Max Meier – een neef van moeders kant – was hij voorzitter van de Joodse gemeente.
Na de lagere school had hij een vak geleerd in de textiel. Die kennis zou hem later nog van pas komen. Op zijn zeventiende brak de Eerste Wereldoorlog uit. Hij moest in dienst. Zijn broer Willie zou sterven aan de gevolgen van een gasaanval.
De meeste van de tien Joodse families in Ochtrup zaten in de veehandel net als Abraham Löwenberg en later ook zijn zoon Julius. Ook hen ging het goed. Ze reisden twee keer per jaar naar Gdansk aan de Oostzee dat bekend stond om de uitstekende kwaliteit van het melkvee. En in de omgeving van Ochtrup kochten ze koeien en verkochten die in Keulen en Koblenz.
Elke dag ging Julius op zijn fiets in de velden van Ochtrup de boerderijen langs op zoek naar handel.
Julius en Emma trouwden in 1925. Zij bouwden zich in Ochtrup een huis met een tuin en een stal voor twaalf koeien. Ze zouden er elf jaar wonen. Twee kinderen kwamen er. Wilhelm werd geboren op sjabbat op 14 augustus 1926 en Erika twee jaar later in de lente op 12 mei 1928.
Vijf jaar na de geboorte van Erika veranderde het perspectief totaal want in 1933 werd Adolf Hitler rijkskanselier. Net als later ook in Nederland speelde sindsdien de macht van de terreur op geraffineerde wijze haar rol.
Rechteloosheid, angst en volkomen isolement werden deel van de Joodse burgers van het land. Of liever dat burgerschap werd de Joden gaandeweg geheel ontnomen. Systematisch, consequent en wreed. Het gewone leven werd hen volledig onmogelijk gemaakt.
Steeds meer bleken zij terecht te zijn gekomen op een weg waar je niet van af kunt.
Ooit zou William Lowenberg – zo zou hij zich later noemen – de volgende jeugdherinnering vertellen.
Terug naar 1933.
Er was niet één die met mij wilde spelen. Niet een die met mij sprak. Ik herinner me dat ik bij de hoek van het huis stond te wachten in de hoop dat ze zouden vragen met hen te komen spelen. Ze deden het niet. Ik heb veel gehuild.
De ene beperkende regel na de ander volgde. Tot vrijwel elke mogelijkheid tot bestaan uitgesloten was – zelfs de fiets waarop Julius de boeren langs ging, werd gevorderd. Nergens konden de Joodse gezinnen terecht. Toen hebben Julius en Emma in 1936 alles maar opgegeven en zijn in het donker van de nacht gevlucht. Alles hebben ze achter moeten laten. Nooit kwam het bezit in de familie weer terug.
De naam van die kleine stad was Borculo
Naar Nederland gingen ze waar in Enschede en Lochem familie woonde. Ze konden zich vestigen in Borculo waar de Joodse gemeente veel contacten had tot over de grens. Berooid als ze waren konden ze eindelijk weer ademhalen. Ze kregen een woning aan de Needseweg waar het gezin twee jaar zou wonen.
William vertelt dat het dichtbij een grote moderne zuivelfabriek was. Vrachtwagens reden elke morgen af en aan. Er was behalve een sigarenfabriek ook een perkamentfabriek en over het plattelandsstadje hing dagelijks de geur van geroosterde cichorei.
Nu kwam het van pas dat Julius voor de Eerste Wereldoorlog een vak geleerd had in de textiel. Hij schafte zich een fiets aan waarop hij twee koffers bond. Via een neef van Emma uit de textielstad Enschede kwam hij aan de handelswaar waarmee hij de boer op ging. Sokken, ondergoed en overhemden. Boerinnen lieten zich door Julius de maat nemen en Emma naaide de jurken en de schorten die vervolgens door Willi werden thuisbezorgd. Op de fiets. Net als negen jaar later.
Want negen jaar nadien in 1945 zou Willi uit Duitsland terugkomen in Borculo. Eindelijk vrij. Inmiddels achttien jaar oud.
Van de burgemeester van Borculo mocht hij wel op het stadhuis komen werken. Maar liever ging hij de boeren langs met textiel. Net als zijn vader indertijd in de dertiger jaren had gedaan. Op de fiets. Zingend en fluitend. Ik geef zijn herinnering aan die terugkeer in 1945 het liefst onvertaald weer.
I remember distinctly that as I went along the roads on my bicycle I was singing and whistling. I was so happy to be free.
Zo moet het ook in 1936 voor de toen negenjarige Willi zijn geweest. Over dat jaar 1936 zou William Lowenberg later in Amerika aan een aantal jongeren het volgende vertellen.
Toen verhuisden we naar een kleine stad in Holland. Het was voor mij het paradijs omdat ik daar voor het eerst in mijn leven werd geaccepteerd en de naam van die kleine stad was Borculo. In Nederland voelde ik mij ineens welkom – ik werd verwelkomd door mijn leeftijdgenootjes. Dat was compleet nieuw voor mij. In Nederland was geen antisemitisme. Dat hebben we nooit gemerkt. Het was een vrij land en er was in Nederland een diep respect voor anderen. We voelden ons enorm geaccepteerd.
De winkel aan de Steenstraat
Twee jaar later huurde Julius Löwenberg een huis met een kleine winkel gelegen aan de Steenstraat bij de brug over de Leerinkbeek die indertijd de nabij gelegen Perkamentfabriek N. Elzes & Zonen van helder water voorzag. Nu hoefde hij niet meer met zijn fiets de boer op.
Willi maakte veel vrienden. In Joodse kring en daarbuiten want in Borculo werd – bijvoorbeeld in de sportverenigingen – geen enkel onderscheid gemaakt. Eén van die vrienden was een zoon van Jacob Spanjar. Een Borculose veehandelaar. Levi heette hij. Een boezemvriend.
In Borculo kreeg Julius Löwenberg met zijn gezin weer alle kans deel te nemen aan de rijkdom van het Joodse leven.
Van het vooroorlogse Joodse leven in Borculo
Van dit vooroorlogse Joodse leven heeft William Lowenberg in enkele alinea’s een schets gegeven. Hij deed dit in een boek dat hij aan zijn familie na wilde laten. Deze schets is heel bijzonder. Een tijdgenoot van toen. Sprekend uit eigen ervaring. Er is alle reden zijn beschrijving weer te geven en in vrije vertaling vast te leggen. Omdat het een betrouwbaar beeld geeft van hoe het is geweest in het Borculo van weleer met zijn bloeiende Joodse gemeenschap.
Joden hebben geleefd in de streek van Borculo al honderden jaren lang. Wij hadden ongeveer veertig Joodse families alleen al in Borculo dat één van de oudste Joodse stadjes in Nederland was. En tevens één van de meest vrome stadjes.
De Joden in Borculo waren veehandelaars en slagers naast mensen die in diverse vormen van kleinhandel werkzaam waren. Armoede was er niet en tegelijk was niemand rijk. Uitgezonderd de familie Elzas.
Alles wat Joden nodig hebben was er in Borculo. Koosjere slagers, een mikwe, een leerhuis dat in de verre omtrek bekendheid genoot, de Joodse school en elke dag was er dienst in de synagoge met een eigen voorzanger. Op het Loofhuttenfeest waren er vijftien Joodse huizen met een loofhut. Alle Joden in Borculo gingen met respect met elkaar om. Ze waren volkomen toegewijd aan het Joodse leven en diep religieus.
Er was een rituele slachter en drie koosjere slagers in de stad. Het slachthuis slachtte zowel koosjer als niet-koosjer in twee afzonderlijke ruimtes. Veel koosjer vlees werd besteld vanuit andere steden in Nederland zoals Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.
Onze synagoge – gebouwd door de familie Elzas – was erg mooi.
In deze synagoge deed ik mijn bar mitswa. Op zondag hadden we in de winter literaire avonden in het lokaal van de Joodse school. De vrouwen bakten cake en koekjes. Mijn vader had er vaak de leiding en introduceerde Joodse sprekers die over Joodse onderwerpen spraken.
Elke dag gingen we naar het cheider – de Joodse school – en wel van vier tot zes uur na schooltijd. Ook op zondagmorgen. Tussen de openbare school en het cheider zat een uur waarin ik voor mijn vader soms bestellingen rondbracht.
In de winter waren er voor de mannen studiebijeenkomsten enkele avonden per week die in de Joodse school plaatsvonden. Jongens deden mee vanaf twaalf jaar. Bij dat alles studeerden we ook een paar uur lang ’s avonds rabbijnse commentaren. Ik herinner mij nog goed die op het Joods Nieuwjaar en op de sjabbat. Ik kon zelfs Rashi lezen. Dat is één van de meest belangrijke commentaren bij de Tenach.
Je kunt heel wat opsteken van de argumenten en discussies over de Thora en de Profeten. In de zomer deden we het wat rustiger aan. In de winter leerden we een heleboel. Soms verlang ik terug naar de intensieve studie van toen.
Onze leraar was een bijzonder mens. Hij heette Hartog Noot. We noemden hem rabbi maar dat was hij niet. Hij was voorzanger. Chazan. Rabbi Noot was erg voorkomend en vriendelijk. Hij had een prachtige zwarte baard. Hij was een Talmoedgeleerde en als leraar nauwgezet en streng. Er waren er veel in Borculo die samen met hem studeerden. Hij kwam uit Amsterdam net als zijn vrouw en had drie kinderen die de oorlog overleefden. Hij stierf in Mauthausen. Zijn vrouw in Auschwitz.
Ik heb die jaren hard gestudeerd om zover te komen dat ik foutloos een gedeelte uit de Thora kon lezen. Ik herinner mij de dag van mijn bar mitswa met vreugde alhoewel niet één van mijn ooms erbij kon zijn. Mijn oom Emil uit Enschede was naar de Verenigde Staten vertrokken en mijn ooms Albert en Herman zaten al in Westerbork. Voor mijn ouders moet dit heel moeilijk zijn geweest. Vooral voor mijn moeder dat haar broers niet op mijn bar mitswa konden zijn.
In Borculo was een Joodse slager. Ik was nog jong. Het was een oude man althans in mijn ogen. Hij heette Joseph Hartog. Hij kende de gehele Thora van buiten. Op sjabbatmorgen zat hij voorin de sjoel en als de voorzanger maar één fout maakte kon hij erop rekenen dat Joseph Hartog hem verbeterde waar iedereen bij was.
Diezelfde Joseph Hartog kon nauwelijks rondkomen. Zijn kinderen onderhielden hem met een bescheiden slagerij en wat veehandel. Hij was zo vroom dat hij de enige Jood was die op het Paasfeest geen kip zou eten. Waarom? Omdat hij ooit op een Paasmaaltijd een graankorreltje aantrof in een kippenekje. Dat kon niet. Dat was in strijd met wat voorgeschreven is. Hij nam zich heilig voor nooit meer op Pesach kippevlees te eten. Joseph Hartog heb ik in Westerbork nog gezien. Hij is vermoord in Sobibor met mijn grootvader.
Vergeet mij niet
Naast de vrome slager onder aan de Middelpoortbrug woonde bakker Veldink.
Er woonden daar aan de Voorstad veel Joden die er hun winkel hadden. Er moet op straat veel Jiddisch te horen zijn geweest!
Bakker Veldink had een dochtertje dat Hennie heette.
Naar de winkel van de familie Löwenberg was het maar een paar minuten lopen.
Hennie en Erika werden vriendinnetjes. Het waren meisjes van een jaar of tien. Ik stel me voor dat Erika elke dag Hennie op kwam halen om samen naar school te gaan.
William Lowenberg heeft nauwelijks herinneringen aan zijn zusje. Er is te veel gebeurd sinds zijn kindertijd in Ochtrup en Borculo. Dat ze rood haar had en lichte blauwe ogen kan hij zich nog herinneren.
Wat William Lowenberg misschien nooit heeft geweten is dat in Borculo het poesiealbum van Hennie Veldink bewaard gebleven. En daar staat een gedichtje in dat Erika eigenhandig voor haar vriendinnetje in het boekje mocht schrijven. Het gedichtje is te lezen op een paneel dat aan de oostwand van de synagoge is bevestigd. Velen blijven er even staan en lezen wat Erika indertijd mooi vond om voor haar vriendinnetje op te schrijven. Afgezien van een enkel taalfoutje heeft ze al goed Nederlands leren schrijven.
Lieve Henny.
Als je soms in latre tijden,
De album eens doorziet
Wil dan aan mij blijven denken
Als je deze letters ziet,
‘k Mocht eens ver van je af zijn
Of rusten in het graf.
Blijf dan aan mij denken.
Die je deze letters gaf.
Ter herinnering
aan je vriendinnetje
Erika Löwenberg.
Erika had nog een andere vriendin. Dat was Hennie Salomons de dochter van de kippenslachter aan het begin van de Lange Wal. Zij zou de oorlog overleven. Erika staat samen met haar op de foto.
Joodse jongeren en hun onderwijzer
Er is een heel bijzondere foto bewaard gebleven uit deze tijd.
Het is een foto genomen van de godsdienstonderwijzer Hartog Noot en zijn leerlingen in het lokaal van de Joodse school – het cheider – aan de Korte Wal. De kinderen kijken allemaal de camera in. Hun onderwijzer kijkt naar zijn leerlingen. De foto moet genomen zijn niet al te lang na 1936. Dat was het jaar waarin de familie Löwenberg naar Borculo is gevlucht.
Beginnend bij het eerste meisje links vooraan zijn Hennie Salomons, Erika en Lena Spanjar te zien. Achter de linker schouder van Lena staat Levie Spanjar. Hij was de kameraad van Willi die zelf met zijn ronde gezicht in het centrum van de foto staat. Rechts van Lena staat Izak Meijer en achter hem staat Joseph Hartog. Naast hem Meijer Meijer en dan verder Solomon Spanjar, Hennie Spanjar, Meijer de Vries en Judik Hartog. Alleen Hennie Salomons en Willi Löwenberg hebben de oorlog overleefd.
Donkere luchten
Het moet Julius en Emma Löwenberg – Salomon goed hebben gedaan kinderen in Borculo te zien opbloeien. Maar aan de horizon trokken donkere wolken zich samen.
Emma en haar zuster Hanni in Sinzenich schreven elkaar brieven.
Zo bleef Emma op de hoogte van de ontwikkelingen die zich in haar vaderland voltrokken. Ze gebruikten codewoorden. Hanni schreef bijvoorbeeld over oom Nicolaas als ze iets vertellen wilde over de nationaalsocialisten. Maar ook deze correspondentie werd tenslotte verboden.
Toen vond de Kristallnacht plaats van 9 op 10 november 1938.
Deze gebeurtenis is ook wel onder de naam Reichsprogromnacht de geschiedenis ingegaan wat het van bovenaf bedachte en gelegitimeerde karakter ervan maar al te goed aanduidt.
Synagogen werden in brand gestoken. Joodse winkels vernield. Joden op straat onder hoongelach in elkaar geslagen.
Joden uit Duitsland probeerden na de Kristallnacht een goed heenkomen te vinden.
De Nederlandse regering heeft gemeend veel van hen aan de grens te moeten terug sturen. Maar Albert en Herman Salomon lukte het de grens over te komen en klopten in de nacht bij Julius en Emma aan. Ook Abraham Löwenberg en Rika Salomon – respectievelijk de vader van Julius en de moeder van Emma – wisten te ontkomen. Julius en Emma namen hen bij zich in huis. William bewaart aan Julius de volgende herinnering.
Abraham Löwenberg was een zachtmoedig en allesbehalve veeleisend man. Hij was een vrome Jood en legde nog altijd de tefillien. Dat zijn dunne zwarte riemen waaraan een klein doosje is bevestigd. In het doosje zit een tekst uit de vijf Boeken van Mozes. Gij zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en heel uw ziel en geheel uw kracht. De gebedsriemen worden iedere dag aangebracht om het hoofd en rond de linkerarm bij het dagelijks morgengebed.
Bar mitswa
Toen Willi dertien jaar was deed hij zijn bar mitswa zoals elke Joodse jongen op die leeftijd. De dag waarop hij voor het eerst in de sjoel de Hebreeuwse tekst voor mocht lezen was een feestdag.
Westerbork een kamp voor Duitse vluchtelingen
Maar Albert en Herman Salomon waren er niet bij. Na hun nachtelijke vlucht naar Nederland werd hen in Nederland geen verblijf vergund dan in het kamp dat de Nederlandse regering voor Joodse vluchtelingen inrichtte op de eenzame Drentse hei. Later zou de bezetter er een Durchgangslager van maken voor het Nederlandse jodendom vanwaar elke dinsdag een trein vertrok naar Auschwitz en Sobibor. Albert en Herman zijn er van 1939 tot aan de bevrijding door de Canadezen op 12 april 1945 geweest.
Duitse vluchtelingen in Borculo
Het is februari 1939. De Joodse vereniging tot het doen van barmhartigheid Gemiloeth Gasodiem is bijeen. Levi Hartog is voorzitter. Zijn vader was behalve dat hij slager was een groot geleerde die om zijn kennis van Thora en Talmoed zo bekend stond dat zelfs de opperrabbijn uit Arnhem de trein naar Borculo nam om aan zijn voeten te kunnen zitten.
Het is op die vergadering geweest dat Levi Hartog op treffende wijze de donkere dagen schetste die achter ons liggen vooral ten opzichte van onze geloofsgenoten in Duitsland aldus de notulen van die avond.
Joods Borculo zette de deuren voor die geloofsgenoten open en zo zouden de ledenlijsten van die laatste van de dertiger jaren veel Duitse namen tellen. Duitse namen die op heel wat Stolpersteine in Borculo terug te vinden zijn.
Hetty Behrens – Friedmann, een operazangeres uit Berlijn. Salomon en Malchen Gossels. Siegfried en Henny Isenberg. Bernard Grüneberg die met Helena Berg zou trouwen. Horst Meijer uit Hamburg. Twee rabbijnen vonden onderdak bij de familie Elzas. Het waren Samuel Blum en Leo Breslauer die in 1939 respectievelijk naar Palestina en de Verenigde Staten zouden vertrekken. Max Jacks uit Berlijn zou het verzet ingaan en overleefde de oorlog. Moritz Frank vond onderdak bij Julius en Emma Löwenberg. Hij trouwde in augustus 1941 met Johanna Seijffers de dochter van een Borculose sigarenfabrikant. Ook zij beiden zijn omgekomen.
Een foto uit die dagen
Als je goed naar deze foto kijkt zie je het. Emma draagt evenals haar beide kinderen een ster. Ze heeft haar armen om haar kinderen heen geslagen. De foto is gemaakt na 29 april 1942. Vanaf die negenentwintigste april is de Davidsster een Jodenster geworden.
Al snel na de capitulatie in 1940 volgden de Duitse maatregelen tegen het Nederlandse jodendom. Stap voor stap verloren de Joden hun rechten. Het recht om een openbaar ambt te bekleden. Het recht om gebruik te maken van openbare instellingen. Het recht om parken en zwembaden te bezoeken. Het leven werd Joden in het midden van de gemeenschap onmogelijk gemaakt en tenslotte in de meest letterlijke zin van het woord.
Eén van de middelen daartoe van de bezetter was terreur.
Op 8 oktober 1941 voerde de Sicherheitspolizei uit Borculo vier Joodse mannen weg. Lion Berg, Mozes Gottschalk, Izak Spanjar en de geliefde godsdienstonderwijzer Hartog Noot. De eerste twee kwamen terug. Hartog Noot en Izak Spanjar vonden enkele weken later in het gruwelijke kamp Mauthausen de dood.
De foto van Emma Löwenberg met haar kinderen lijkt bij de ontwikkelingen van die dagen een stil commentaar.
De vrienden Willi Löwenberg en Levi Spanjar
Willi heeft zich laten fotograferen op het hek voor het huis van zijn vriend Levi Spanjar aan de Burgemeester Bloemersstraat 50. De beide jongens waren even oud. Het gezin van Jacob en Marie Spanjar – de Vries zou onderduiken maar ze zijn evengoed toch opgepakt. Over deze vriendschap heeft William Lowenberg het volgende geschreven en ik geef het in vrije vertaling weer.
Levi was mijn allerbeste vriend.
Hij was van mijn leeftijd en was bar mitswa een week eerder dan ik. We konden allebei goed leren en hielden van lezen. Voor ik naar Westerbork ging had ik boeken gelezen als “De gebroeders Karamazov” en “Anna Karenina” en zelfs werk van Sigmund Freud.
Binnen het kamp Westerbork was een strafkamp. Opgepakte onderduikers werden daarin voor straf ondergebracht. Ze werden kaalgeschoren en bleven daar slechts kort.
Dit kamp in het kamp maakte ons bang. In dit kamp heb ik een aantal mensen gezien die ik kende. Levi Spanjar was één van hen met zijn broer, zijn beide zusters en zijn ouders. Ze waren opgepakt in een boerderij waar ze ondergedoken zaten. Zijn gehele familie van beide kanten is uitgeroeid. Er is niemand van over.
De razzia van 18 november 1942
Ik herinner mij dat mijn ouders rugzakken naaiden zo groot als we konden dragen. De lijst van de Joodse Raad vermeldde gedetailleerd wat we mee mochten nemen en wat we nodig hadden inclusief de precieze hoeveelheid ondergoed, sokken, broeken en overhemden. We volgden de instructies heel precies.
De politie hoefde ons niet te komen ophalen. Ons was verteld wanneer en waar we ons moesten melden en we zijn gegaan. We deden alles wat ons gezegd werd.
Er werd ook gezegd dat we geen voedsel achter moesten laten, dat we de keuken en de badkamer schoon moesten maken net als de rest van het huis. De sleutel moesten we bij ons vertrek inleveren bij de politie. We waren zo geïntimideerd dat we alles deden wat ons gezegd werd. Mijn moeder schrobde het huis. De nazi’s konden er de andere dag zo intrekken Het is niet te begrijpen dat een onschuldig mens zo mee kan werken aan zijn eigen uitroeiing.
We wisten niet wie we zouden aantreffen in het gymnastieklokaal waar we heen gingen maar de meeste Joden verschenen toen we ons op 18 november 1942 moesten melden. Ik herinner mij weinig van die avond in die school en ik weet niet precies meer hoe laat we ons moesten melden. Misschien om zes uur ’s avonds. We bleven in het gymlokaal tot bijna middernacht. Toen werden we met de bus naar het station gebracht om met de trein naar Westerbork te gaan. Ik geloof niet dat we ervoor hoefden te betalen.
Westerbork
De wegvoering van de Nederlandse Joden voltrok zich – aldus Jacques Presser in zijn boek Ondergang – in één jaar en drie maanden. Op 15 en 16 juli van het jaar 1942 vertrokken de eerste transporten van Westerbork naar Auschwitz. Leeg keerde de trein weer. Keer op keer week in week uit. In september 1943 kon Nederland Judenrein worden verklaard afgezien van enkele aanvullende transporten. Grote aantallen uit Amsterdam en vervolgens ook uit de provincie. De Borculose razzia was in het boek van de vernietiging van het Nederlandse jodendom niet meer dat een kleine paragraaf. Op 14 april 1943 rapporteert de Borculose politie aan het hoofd van de Sicherheitspolizei in Arnhem dat ook alle Borculose Joden de gemeente hebben verlaten.
Willi Löwenberg komt na die achttiende november met zijn ouders in Westerbork aan. Ze kregen in één van de overvolle barakken een plek toegewezen. Willi was een jongen van zestien. Erika was een meisje van veertien. Ze hebben niet kunnen bevatten wat hen overkwam.
Het heeft – vergeleken met het lot van anderen – echter voor hen een groot verschil gemaakt dat ook de twee broers van Emma in het kamp waren. In 1940 had de toenmalige kampcommandant Albert en Herman Salomon aangesteld over een boerderij buiten het kamp. Deze voorzag de Duitsers die het kamp bewaakten van de nodige boerderijproducten. De beide broers waren de enige gevangenen van Westerbork die buiten het kamp woonden namelijk op diezelfde boerderij. Zo hebben ze geleefd tot aan de bevrijding.
De beide broers hadden toegang tot de kampleiding en wisten voor hun familie te bereiken dat ze niet op transport hoefden. Althans voorlopig niet. Ze kregen werk dat hen zou vrijwaren voor het wekelijks vertrek naar Polen. Julius moest zakken naaien. Emma werkte voor het kampziekenhuis en Erika deed karweitjes voor één van de officieren. Willi deed metaalarbeid.
Albert en Herman wisten ook te bereiken dat het gezin de barak mocht verlaten om intrek te nemen in één van de huisjes die oorspronkelijk nog vóór de bezetting in het kamp waren neergezet voor Duitse vluchtelingen. Dat was een privilege in Westerbork.
De beide broers hebben Willi ook de twijfelachtige dienst bewezen door hem toe te laten voegen aan de ordedienst die moest assisteren bij de ontruiming van de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bos op 20 januari 1943. Hier moest Willi getuige zijn van de gruwelijke wijze waarop Ferdinand aus der Fünten in samenwerking met de commandant van Westerbork Konrad Gemmeker de patiënten met hun verzorgers in vrachtwagens naar het station liet brengen. Het is goed mogelijk dat Willi gezien heeft dat daar ook Borculose Joden bij waren die in Apeldoorn waren ondergedoken.
De negende mei 1943 moet voor Julius Löwenberg een vreselijke dag zijn geweest toen hij in Westerbork zijn vader heeft teruggezien. Abraham Löwenberg was immers bij de razzia op die achttiende november samen met andere oude mensen uit de verzamelde groep Borculose Joden gehaald en weer naar huis gestuurd. Na een paar maanden op 9 april 1943 moest ook hij zich alsnog opnieuw melden. Hij ging echter niet naar Westerbork maar naar kamp Vught. Dat was een concentratiekamp. Op 9 mei verliet hij dat kamp om via Westerbork naar Polen te worden gedeporteerd.
David Koker – een Amsterdamse Jood die in Vught een dagboek wist bij te houden – heeft het vertrek uit Vught beschreven.
Ik was stijf van schrik. Mijn hart klopte moeizaam, was haast bevroren. Er gaat een transport naar Westerbork. Oude mensen en zieken. De dag is grauw, de regen huilt aan de ramen en de jonge bomen rukken in de wind. Het is koud.
’s Middags traden ze aan. Oude mensen, gesteund tussen jonge, allen gebogen onder bagage, op rug en schouders, maar ook dekens in hun armen, alsof ze van de ene barak naar de andere gingen en niet naar Polen.
Ze stonden allen op het exercitieveld, zij waren 1500 in getal, maar het leek een kleine groep. De lucht was heel donker en grote verscheurde wolken voeren langs. Er viel later op de middag een regen die als hagel zo scherp was en er was een ruwe wind. Ze hebben twee uur gestaan en zijn toen ingeladen.
Op 25 mei verliet Abraham Löwenberg Westerbork.
Op 28 mei 1943 vond hij in Sobibor de dood.
Het vertrek uit Westerbork
Willi was op een leeftijd gekomen waarop jongeren zonder hun ouders op transport gingen. Zo kwam na negen maanden ook voor hem het moment waarop zijn ooms niets meer voor hem konden doen. Zijn ouders wilden met hem mee maar hij smeekte hen te blijven. Een werkkamp in Polen. Daar kwam hij wel overheen. William Lowenberg heeft beschreven hoe het altijd was in het kamp op de dag na het vertrek van de trein.
Als de deuren van de trein gesloten waren en de fluit van de locomotief had geklonken trad er een stilte in over het gehele kamp. Een stilte van tragedie, droefheid en eenzaamheid. Ineens. Een duizendtal mensen waren weggegaan. Niemand sprak. Hooguit werd er gefluisterd. Het verlies. De eenzaamheid. Zo veel tranen.
Auschwitz
Na de reis van enkele dagen is Willi aangekomen in Auschwitz.
Bij de selectie zegt hij dat hij achttien is en zo wordt hij geselecteerd om niet de gaskamer in te gaan. Hij gaat naar Birkenau. Hij ontmoet een jonge man die hij in Enschede had leren kennen en die hem zal helpen te overleven. Er is een kapo die vraagt of er iemand is die Duits spreekt. Willi meldt zich en het blijkt dat de kapo uit de omgeving van Ochtrup komt. Hij spaart Willi. Soms krijgt Willi van hem wat meer te eten. Voor hem hoeft hij niet zo bang te zijn. Wat Willi echter niet blijft bespaard is wat er op die ene dag gebeurt.
Ik moest die dag werken aan de weg met een vriend van mijn vader die ik nog uit Nederland kende. Praten mochten we niet. Maar hij gebaarde naar mij dat ik moest kijken. Ik zag een colonne marcherende mensen waar mijn ouders en mijn zusje bij waren en ik wist waar ze heen gingen. Toen ik besefte dat dit waarschijnlijk de laatste keer was waarop ik hen weerzag, werd ik duizelig en viel bijna flauw. Ik kon het niet geloven. Het gebeurde exact een week nadat ik daar kwam. We hadden evengoed samen kunnen gaan. Ik hield een moment op met werken en de Duitse wacht sloeg me met zijn knuppel. Ik kon niets doen. Alleen maar daar staan en de slagen verduren. Huilen kon ik niet. Mijn ouders waren beiden zesenveertig en mijn zusje veertien jaar.
Daarna
William Lowenberg is met zijn Enschedese vriend naar kamp Warschau gestuurd. Dit kamp moest na de opstand in het getto van Warschau het puin ruimen. Daarop volgde een dodenmars die veel slachtoffers eiste. Tenslotte kwam Willi in het kamp Allach aan, een nevenkamp van Dachau. Hij zou er op 30 april 1945 de bevrijding door het Amerikaanse leger meemaken. Er is van dat moment een foto bewaard gebleven waarop Willi te zien is gekleed in de kleding van het kamp juichend omdat het voorbij is. Toen hij in Borculo terugkwam was hij ondertussen nog maar achttien jaar oud.
Terug in Borculo
Eerst is Willi naar Ochtrup gegaan. Maar hij wist wel dat zijn ouders en Erika er niet meer waren. Wel is zijn grootmoeder blijven leven. Rika Salomon – Gottschalk. Ze kwam op een dag uit het kamp Theresienstadt in Borculo terug. In het huis van David en Helena Colthof vond ze voorlopig onderdak.
Willi hoorde dat zijn ooms Albert en Herman Salomon nog leefden.
Ze verbleven nog altijd op de boerderij buiten kamp Westerbork. Willi ging naar hen toe en nam ze mee terug naar Borculo. Ze vonden een slaapplaats op een matras in het mikwe achter de uitgebrande synagoge. Dat duurde tot ze met hun moeder Rika Salomon hun intrek mochten nemen in het huis van Israël en Emma Spanjar aan de Weverstraat toen duidelijk was dat zij niet meer terug zouden komen.
Albert en Herman zouden in Borculo blijven. Ze gingen weer de veehandel in. Later zocht William Lowenberg – hij was inmiddels in Amerika – hen verschillende keren op. Ook die ene keer met zijn kinderen David en Susan.
In wat er restte van de Joodse gemeente droegen ze om hun steentje bij om de vereiste minjan te vormen – het tiental mannen dat nodig is om de dienst in de synagoge te houden. Behalve als er op dinsdag een feestdag viel. Want op dinsdag moesten de beide veehandelaren naar de markt.
Albert en Herman Salomon hebben evenals hun moeder Rika Salomon – Gottschalk een graf op de Joodse begraafplaats in Borculo.
Ten besluit
Willi Löwenberg is een vijftal jaren na de bevrijding na wat omzwervingen naar Amerika gegaan. In San Francisco woonde zijn oom Emil. Voortaan zou Willi Löwenberg als William Lowenberg – zonder Umlaut – door het leven gaan.
Hij beleefde zijn American dream in het vastgoed. Hij werd actief in het leven van de Joodse gemeenschap. Hij kreeg Fern Ellis lief en zij zouden twee kinderen krijgen. David en Suzan. Hij zou een keer of zeventig naar Israël reizen. Hij liet zich fotograferen met Golda Meir en Shimon Peres. Hij staat op de foto met president George Bush, met de presidenten Gerald Ford en Ronald Reagan. Hij zou met Elie Wiesel één van de oprichters zijn van het Holocaust Museum in Washington.
En hij schreef een boek.
For my Family heet het boek.
Zijn zoon David gaf het mij toen hij op bezoek was in Borculo – die kleine stad waar zijn vader ooit in 1945 met zijn fiets de boer op ging zingend en fluitend omdat het een feest is om vrij te zijn. Met de herinnering aan die dagen in Borculo eindigt dan ook het boek van William Lowenberg.
As I went along the roads on my bicycle, I was singing and whistling.
I was happy to be free.
David Lowenberg bracht in de zomer van 2017 een bezoek aan Borculo. Ooit was zijn vader William Lowenberg een jonge Joodse vluchteling. In Borculo mocht hij het geluk proeven dat je vervult als je een vrij mens mag zijn. Nadat hij Auschwitz, Kamp Warschau en de dodenmars had overleefd, keerde hij in Borculo terug. Opnieuw datzelfde gevoel van diep geluk. Na een lang leven heeft hij van zijn leven verteld in een boek dat hij opdroeg aan zijn familie. Hij overleed in San Francisco op 2 april 2011 op de leeftijd van 84 jaar.
Dit boek ligt aan dit artikel ten grondslag. Evenals een urenlang interview dat hij gaf aan enkele jongeren en dat ik vond op internet. Inspirerend was ook het boek van Helma Coolman en Pauline Broekema over het kamp Warschau. In het dagboek van David Kooger vond ik wat de grootvader van William in kamp Vught heeft moeten ondergaan. Tenslotte ben ik David Lowenberg dankbaar voor het beeldmateriaal maar vooral de steun die ik mocht voelen bij het schrijven.
Henk G. Teeuwen
geschreven in het najaar van 2017
Borklose Maote no. 49