Het gebedenboekje van Bram Roozendaal
John Roozendaal aan de telefoon. Hij belt me helemaal vanuit Australië. Hij is al 81 jaar. Hij vertelt me een kinderherinnering. Van zijn grootmoeder. Hij weet niets meer van haar. Behalve dat ze altijd in de keuken was te vinden. She was always in the kitchen.
Johanna Roozendaal – Roozendaal was haar naam. Haar man heette Salomon en dat is ook de Joodse naam van John.
John heeft een neefje gehad dat eveneens naar zijn grootvader is genoemd. John heeft de hoge leeftijd van 81 jaar mogen bereiken maar zijn neefje niet. Dat is niet ouder geworden dan zes.
De kleine Salomon werd immers bij de razzia van 18 november 1942 met zijn ouders weggevoerd uit Borculo. Bram Roozendaal en Debora Spanjar heetten zijn ouders. Ze hebben gewoond in het aardige huis aan de Burgemeester Bloemersstraat 5 tegenover de hertenwei.
Op het moment waarop ik dit schrijf, zijn een viertal Stolpersteine besteld. Dat zijn de kleine gedenksteentjes van messing die je op veel plekken in Borculo al kunt vinden. Straks komen er ook een paar voor het huis waar Bram en Debora met hun kind en later ook hun moeder hebben gewoond. Er is immers een oud gezegde.
Zo lang wij elkaar gedenken, blijven wij voor elkaar bestaan.
Een foto van twee oude mensen. Het zijn Salomon Roozendaal met zijn vrouw Johanna. De foto is genomen achter hun huis op de hoek van de Pagendijk en de Burgemeester Bloemersstraat. Een tuinpad komt uit op weidegronden die er toen nog waren. Mij is verteld dat je daar de Jöddenweiden had. Joodse veehandelaars lieten er hun koeien lopen.
Ze hadden er een winkel want Salomon was koopman in manufacturen. Het huis staat er nu niet meer maar de ouderen in Borculo weten het nog goed. Want na de oorlog had Mau Roozendaal nog altijd de winkel en Mau Roozendaal kende iedereen.
Mau was de jongste van de drie zoons van Salomon en Johanna. Ze hebben ook een dochtertje gehad. Riekchen heette het. Naar haar grootmoeder die nog uit het Noordduitse grensgebied nabij Emden kwam. Het is jong gestorven.
De broers van Mau waren een tweeling. De eerste heette Abraham en de tweede Ephraïm. De drie broers zijn alle drie de handel ingegaan. Manufacturen net als hun vader. Dat sprak vanzelf.
De eerste die het huis uitging was Ephraïm. Hij ging in 1934 naar Arnhem en opende daar een zaak. Hij trouwde met Alida van Brink. Ze kregen een zoon en een dochter. Die zoon was John die dus net als zijn zus Cera nu in Australië woont.
Bram en Mau bleven thuis. Mau zou pas na de oorlog trouwen. Met Saartje Maas uit Groenlo. Saartje kwam via David Colthof bij Mau in de huishouding die na de oorlog in zijn eentje in het grote huis was teruggekomen. Twee kinderen kregen ze. Sallo en Jacques. Sallo woont in Borculo en Jacques in Diemen. Met hun neef John waren zij mijn gids bij het schrijven van dit artikel.
Het leven in het grote huis met de winkel was sober en eenvoudig.
Het was een hecht gezin dat zich goed thuis wist in de gemeenschap van Borculo. In de familie gaat het verhaal dat de voetbalclub op zondag met de vrachtwagen van Roozendaal naar de uitwedstrijden ging. Week uit week in werd de sabbath gevierd en de mannen gingen naar de synagoge.
Ook Bram was met de Joodse traditie vertrouwd zo blijkt uit een klein gebedenboek met een opdracht van Hartog Noot. Hartog Noot was de voorzanger van de Joodse gemeente en godsdienstleraar. Gezien en bemind.
Toen hij het boekje kreeg, was Bram zevenentwintig jaar en Hartog Noot nog maar vierentwintig. Je ziet de beide jonge mannen in vriendschap verdiept in oude religieuze teksten. Als je kijkt naar het portret van Bram Roozendaal is het niet vergezocht te veronderstellen dat een zekere ernst hem niet vreemd is geweest.
Tegenover de winkel van Roozendaal woonde Jacob Spanjar met zijn gezin. Jacob kwam uit een grote familie die in Rijssen woonde. Hij was de oudste.
Nog altijd gaat het verhaal in Borculo van de grote treurels van Jacob Spanjar achter het huis. Onder de neerhangende takken van die boom werd ieder jaar het Loofhuttenfeest gevierd.
Ongetwijfeld heeft Jacob – hij was immers de oudste zoon – zijn familie vaak over de vloer gehad. Zo kon het gebeuren dat Bram Roozendaal bij de overburen zijn vrouw leerde kennen. Debora Spanjar. Op 26 augustus 1936 traden ze in Rijssen in het huwelijk en het jaar daarop krijgen ze een zoon. Ze noemden hem Salomon. Naar zijn grootvader.
Ondertussen is de wereld aan het veranderen en in het zo dicht bij de Duitse grens gelegen Borculo weet men daar alles van.
In de nacht van 9 op 10 november 1938 worden in Duitsland synagogen in brand gestoken en Joden in elkaar geslagen. Vanwege het glas op straat van de winkelruiten van Joodse ondernemers ging deze nacht als de Kristallnacht de geschiedenis in.
Enkele weken later overlijdt Salomon op de leeftijd van zestig jaar. Zijn graf is te vinden op de Joodse begraafplaats van Borculo. Johanna blijft alleen achter met Mau haar jongste zoon.
In 1939 komen Bram en Debora echter weer op de Burgemeester Bloemersstraat wonen en wel in het bovengenoemde huis op nummer 5 dicht bij de brug over de Berkel.
Een jaar later vallen de Duitsers Nederland binnen op de tiende mei 1940 en wat in Duitsland al de orde van de dag was doet nu ook in ons land zijn intrede. In het najaar van 1941 vinden de eerste razzia’s plaats in ons land. Ook Hartog Noot en Izak Spanjar – hij was een neef van Debora – werden opgepakt en kwamen binnen enkele weken in Mauthausen om het leven. Het bericht van hun dood moet met ontzetting zijn ontvangen in Borculo.
Verschillende Joden in Borculo besloten onder te duiken en ook Mau heeft op een zeker moment het besluit genomen om dat te doen. Het moet in die tijd geweest zijn dat zijn moeder bij Bram is ingetrokken.
Mau is één van de onderduikers geweest in het Assinkbos bij Eibergen. Na het verraad op 27 maart 1943 wist hij te ontkomen naar de Wieringermeer. Hij is de enige van de drie broers die de oorlog heeft overleefd.
John Roozendaal heeft me verteld, hoe het Ephraïm en zijn vrouw Alida is vergaan. Zijn vader ging naar een werkkamp in de omgeving van Hoogeveen. Toen dit kamp begin oktober 1942 werd ontruimd, moesten de bewoners te voet naar Westerbork. Vandaar is Ephraïm op 19 oktober 1942 naar Auschwitz gegaan. Aangenomen wordt dat hij enkele maanden later in Auschwitz werd vermoord. Maar John zegt dat het zo niet is gegaan.
Zijn stiefvader heeft het hem verteld – Abraham Cohen met wie zijn moeder na de oorlog zou hertrouwen nadat zij met haar kinderen John en Cera de oorlog had overleefd.
Het Joods Historisch Museum heeft een lijst van slachtoffers. De dood van mijn vader zou aldus die lijst in het jaar 1943 zijn. Mijn stiefvader was erbij toen hij stierf. Het was in 1945. Het was een lange man. Hij was nog in leven. Maar het was een slechte winter. Hij was ziek. De Russen naderden. Tijdens de dodenmars is hij bezweken.
Toen kwam in Borculo die zwarte dag van de achttiende november 1942. De grote razzia. De Historische Vereniging Borculo heeft oudere inwoners van Borculo gevraagd of zij aan die dag nog herinneringen hadden. Het gaat om mensen die indertijd nog kind waren. Eén van hen weet het nog.
Iets verderop richting de Berkelbrug in het tweede huis rechts woonde de familie Roozendaal. Dat was de broer van de textielzaak aan de Bloemersstraat. De voordeur stond open. Kennelijk – voor ons niet zichtbaar – waren er enige leden van het arrestatieteam bezig wat uit het huis weg te halen. Op een gegeven moment werd er iets naar buiten op straat gegooid. Maar wij moesten doorlopen. Want we moesten op tijd naar school. Eén van ons was zo vrij om het naar buiten gegooide snel op te rapen en het mee te nemen. Later bleek het een gebedsrolletje te zijn, dat naar ik meen te weten bij de Joden vaak aan de binnenkant van de voordeur aan een deurpost werd opgehangen. Of de familie Roozendaal toen nog binnen was weet ik niet.
Het gaat om een mezoeza. Dat is een klein tekstkokertje met daarin een rolletje perkament waarop een tekst staat uit de Thora.
Hoor, Israël : de Heer is onze God!
Een dag later zijn Bram en Debora en de kleine Salomon in het overvolle doorgangskamp Westerbork. In plaats van het huis aan de Burgemeester Bloemersstraat moeten ze nu in één van de vele barakken van het kamp een onderkomen zoeken.
Etty Hillesum heeft het leven in de barakken van Westerbork in haar brieven beschreven.
De grote, ten hemel schreiende nood van Westerbork in de kolossale in der haast gebouwde barakken, in die volgepakte mensenloodsen van tochtig latwerk waar onder een laag hangende hemel van het drogende wasgoed van honderden mensen de ijzeren britsen driehoog opgestapeld staan.
Op drie britsen nu leeft men en sterft men, eet men, ligt men ziek of slapeloos, omdat er zoveel kinderen huilen in de nacht of omdat men zich steeds weer afvraagt, waarom er toch nauwelijks berichten komen van de vele duizenden, die al van deze plek vertrokken zijn.
Wie probeert een spoor te vinden van het gezin, komt niet ver. Voor de bevrijding heeft de bezetter alle documenten vernietigd. Zo is niet bekend in welke barak ze zijn ondergebracht en wat hun werk in het kamp was gedurende hun verblijf dat in vergelijking met dat van veel anderen uitzonderlijk lang is geweest.
Ook is niets bekend over de kleine Salomon. Een tekening laat zien dat er in een hoek van het kamp naast een speelveld een vijftal schommels waren, drie wiptoestellen en een grote zandbak. Meer niet. De kinderen moesten spelen tussen de barakken en bij het spoor.
Ondertussen bleef Johanna Roozendaal alleen achter aan de Burgemeester Bloemersstraat. Een klein aantal ouderen zijn nog voor het vertrek uit Borculo uit het transport gehaald. Ze kwamen terug in een leeg huis.
In het vroege voorjaar kwam echter ook voor hen het einde. Op 9 april 1943 werden de bejaarden uit hun huis gehaald en gingen zij op transport en wel naar kamp Vught.
Een maand later op 9 mei ging Johanna naar Westerbork. Ze werd in barak 58 ondergebracht. Waarschijnlijk hebben Bram en Debora haar daar weer ontmoet. Ze zou er maar twee nachten zijn. Op dinsdag 11 mei vertrok de trein het kamp uit naar Sobibor. Op 14 mei vond ze er de dood.
In ditzelfde transport naar het oosten waren ook veel familieleden van Debora. Haar broer Jacob Spanjar met zijn vrouw en hun vier kinderen. En ook de ouders van Debora, Levie en Heintje Spanjar – Cohen.
Het was een gure dag in februari. De trein is weggegaan en Bram en Debora bleven achter in het kamp.
Terug naar hun barak.
Het mag bijzonder genoemd worden dat Bram Roozendaal toch nog een spoor heeft achtergelaten uit die maanden in Westerbork.
Het archief van de gemeente Midden-Drenthe bewaart namelijk een huwelijksacte gedateerd 11 februari 1943 opgemaakt naar aanleiding van het huwelijk dat Erich Terhoch en Rebecca Spanjar in het kamp gesloten hebben. Rebecca was de zuster van Debora. Haar zwager Bram heeft de acte ondertekend. Nauwelijks een week later gingen Erich en Rebecca op transport.
Meer sporen zijn er niet van het gezin dat ooit aan de Burgemeester Bloemersstraat heeft gewoond of het moesten hun namen zijn met de schrijfmachine op een transportlijst geschreven.
Folgende Personen aus Westerbork sind am 25.5.43 via Lager Westerbork abgereist
Roozendaal Abraham.
Roozendaal Salomon.
Spanjar Debora.
Het was een enorm groot transport dat op die dinsdag vertrok.
Het waren 2862 mensen die naar Sobibor werden gedeporteerd. Onder hen waren 676 kinderen. Het regende die dag.
De zon heeft zich niet laten zien.
Naschrift
Het gebedenboekje van Bram Roozendaal. Sallo Roozendaal heeft het bewaard. Hij wijst mij op de zwarte strepen op de lichte omslag van het boekje. Het doet hem denken aan de strepen op het gebedskleed waarin Joodse mannen zich hullen als ze in de synagoge zich overgeven aan het gebed.
Het gebedenboekje van Bram Roozendaal.
Een kostbare herinnering.
Henk G. Teeuwen
geschreven in het voorjaar van 2017
Borklose Maote no. 47